maandag 4 augustus 2008

Agressi Satu dan Agressi Dua

Algemeen

Twee opeenvolgende militaire operaties, respectievelijk in 1947 en ’49, die Nederland op Java en Sumatra heeft uitgevoerd tegen de zelfuitgeroepen Republiek Indonesië. Het doel was gebieden onder Republikeinse controle te bezetten, omdat de Republikeinen tegen Nederlands’ wil een eenheidsstaat wilden vormen.

Ondanks de eufemistische naamgeving die probeerde de kritiek op het eigen, repressieve militaire optreden te temperen, ging het in beide gevallen om een contraguerrilla in plaats van een actie die op enigerlei wijze politioneel op gang was gebracht. (In de krijgsgeschiedenis wordt alleen Operatie ‘Musketeer’ (1956) – de Brits-Frans-Israëlische aanval tegen Egypte om het behoud van het Suezkanaal – een “politionele actie” genoemd.) Niet verwonderlijk dat de Indonesiërs de politionele acties respectievelijk Agressi Satu (1) en Agressi Dua (2) noemden.

Het grootste deel van de Nederlandse troepenmacht in Indonesië werd ingezet. Hiertoe behoorden de 1ste divisie ‘7 December’, de Palmboom- (of 2de of D-divisie), 10.000 Oorlogsvrijwilligers (OVW’ers) en het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), in totaal ruim 120.000 militairen. De KL-eenheden waren hierbij bewapend en georganiseerd naar het Britse voorbeeld uit de Tweede Wereldoorlog.

Tijdens de gedwongen contraguerrilla kwamen in totaal ± 5.000 Nederlandse militairen het leven, van wie ongeveer de helft door gevechtshandelingen en de overigen als gevolg van ongevallen en ziekten. Aan kant van de Tentara Nasional Indonesia (TNI), de strijdkrachten van de Republiek, vielen naar schatting 150.000 doden. Weliswaar werden met de politionele acties niet de doelen behaald die de Nederlandse regering voor ogen had, maar werd meer dan voldoende ervaring opgedaan op het gebied van contraguerrilla (vergelijk Uruzgan) en anti-ambush-drills (hinderlagen). Tijdens beide acties waren met name snelheid en improvisatie noodzakelijk voor het welslagen.

Agressi Satu

Na de capitulatie van Japan in de Tweede Wereldoorlog hoopte Nederland op een spoedig herstel van de vooroorlogse situatie in Nederlands-Indië. De nationalisten van de TNI eisten tegelijkertijd echter erkenning van de Indonesische Republiek. Beide partijen stonden dus lijnrecht tegenover elkaar.

Hoewel de Britse bevrijders van de archipel eisten dat Nederland met de nationalisten om de tafel ging zitten, verliepen de onderhandelingen uiterst moeizaam – onder meer omdat Soekarno door Nederland als een collaborateur van Japan werd gezien – en weigerde Nederland een volledig onafhankelijk Indonesië te erkennen. In plaats van te onderhandelen met een provocerende Soekarno, reageerde Nederland met geweld.

Op 20 juli 1947 zegde de Nederlandse regering – onder leiding van minister-president Louis Beel (KVP) maar in belangrijke mate gesouffleerd door partijgenoot en Volkskrant-hoofdredacteur Carl Romme – eenzijdig het Akkoord van Lingaddjati (1946) op. (Daarin was onder meer geregeld dat Java/Sumatra op termijn een deelstaat in de Verenigde Staten van Indonesië (VSI) zouden worden, met als andere deelstaten Borneo en Oost-Indonesië. De VSI zou met Nederland in een Nederlands-Indonesische Unie verbonden blijven, maar wel ‘kolonie-af’ zijn. Feitelijk zou het terugtrekken van de Republikeinse troepen uit de Nederlandse gebieden het begin inluiden van de erkenning van de Indonesische onafhankelijkheid.)

Een dag later startte Operatie Product, zoals de naam verraadt een operatie om de plantages (cacao, koffie, pinda’s, rijst, rubber, tabak en thee) en de olievelden onder Nederlands gezag te brengen. Hiermee konden de kosten van de oorlog – ± 3 miljoen gulden (omgerekend bijna € 1,4 miljoen) per dag – worden gefinancierd. De totale militaire uitgaven van Nederland beliepen op enig moment 19% van de Koninkrijksbegroting. De operatie was cruciaal omdat het verblijf in Nederlands-Indië veel langer duurde dan verwacht: de personele inzetbaarheid werd uitgemergeld door een toename aan gewonden en zieken, terwijl de toestand van het materieel ronduit abominabel was.

Omdat het om een interne aangelegenheid ging – optreden binnen het Koninkrijk der Nederlanden tegen een groep opstandelingen – werd de interventie een ‘politionele actie’ genoemd. Nederland, bang om Nederlands-Indië voorgoed te verliezen, stuurde de troepen van generaal S.H. Spoor naar Java en Sumatra om ‘orde en rust te herstellen’ en arresteerde vele politieke activisten.

Zo landde op 21 juli de Mariniersbrigade op het strand van Pasir-Poetih op Oost-Java, terwijl op dezelfde dag al eenheden van de KL door de straten van Bandoeng op West-Java trokken. Snelheid was geboden, omdat een politiek van de verschroeide aarde dreigde. Grote delen van het Republikeinse gebied werden veroverd; Operatie Product was militair gezien een succes. Generaal Spoor wilde het offensief doorzetten totdat Djokjakarta in Nederlandse handen was gevallen. De VN-Veiligheidsraad dwong de Nederlandse troepen echter de opmars voortijdig af te breken, hoewel de Republikeins-nationalistische troepen de guerrilla op geen enkel moment stopzette.

Toch eindigde, van Nederlandse kant, de actie op 5 augustus 1947. Onder leiding van de U.N. Truce Commission werden de Nederlands-Republikeinse onderhandelingen heropend aan boord van het Amerikaanse slagschip U.S.S. Renville dat in de haven Tandjong Priok (van Batavia) lag. De ondertekening van de Overeenkomst van Renville, op 17 januari 1948, hield in dat er niets veranderde, behalve dat de Overeenkomst van Renville het Nederlands-Indonesische conflict definitief op de wereldkaart zette, Soekarno internationaal aanzien verwierf en in grote lijnen het eerder opgezegde Akkoord van Linggadjati doorgang vond.

Het wantrouwen tussen beide regeringen bleef groot, de guerrilla nam vanzelf weer toe en Nederland was dus genoodzaakt een nog grotere troepenmacht in Nederlands-Indië te ontplooien. In de zomer van ’48 arriveerde 41 Zelfstandige Infanteriebrigade (F-Brigade) met zes infanteriebataljons, welke ter versterking van de 1ste Divisie ‘7 December’ op West-Java werd ingezet.

Na de 1ste Politionele Actie voerde het Korps Speciale Troepen, onder leiding van kapitein Raymond Westerling, verschillende zuiveringsoperaties in moeilijk te pacificeren gebied uit, zoals op Zuid-Celebes. Daarbij deden zich ook geweldsexcessen voor. Hoewel de acties militair gezien een succes waren, werd de 1ste Politionele Actie onder buitenlandse politieke druk in augustus beëindigd.

Agressi Dua

Omdat de argwaan onder de Nederlanders groot bleef en het niet lukte de impasse over een definitieve politieke regeling langs de weg van onderhandelingen op te lossen, werd elf maanden later – op 19 december 1948 – Djokjakarta op Midden-Java bezet. Dit overigens in weerwil van het gegeven dat het staand houden van een troepenmacht in de Oost intussen een zware financiële belasting betekende. Bovendien dacht Nederland, ten onrechte zo bleek later, dat de regeringsvertegenwoordigers van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten al met Kerstreces waren en zij een grotere vrijheid van handelen had voor de internationale kritiek losbrak.

Deze politionele actie, met de codenaam Operatie Kraai, was een wanhoopsoffensief gericht tegen de regeringszetel van Indonesië in Djokjakarta. Bij de actie vervulde het Korps Speciale Troepen een hoofdrol: de paracommando's onder bevel van luitenant-kolonel W.C.A. van Beek, sinds een maand de opvolger van kapitein Raymond Westerling, leidden de actie in met een verrassingsaanval op de Republikeinse hoofdstad.

Vanaf het vliegveld Andir bij Bandoeng werden, met 16 Douglas DC-3 Dakota’s, voor het eerst in de Nederlandse krijgsgeschiedenis massaal parachutisten ingezet bij een luchtlandingsactie. Het vliegveld Magoewo bij Djokjakarta werd vermeesterd door de Parachutistengevechtsgroep (bestaande uit de 1ste Paracompagnie en de Paracompagnie KST), de overige eenheden van het KST ingevlogen en binnen enkele uren was de opdracht voltooid. Tien dagen later – feitelijk onder een andere naam, Operatie Ekster – werden de parachutisten ingezet op Zuid-Sumatra om het vliegveld vliegveld Paal Merah en de olievelden van Kenali Asem bij de stad Djambi te vermeesteren, en tenslotte ook nog de actiesprongen bij de olieterreinen van Rengat en Ajer Molek op 5 januari 1949.

Djokjakarta was bezet en de Republikeinse regering, onder wie president Soekarno en vice-president Mohammed Hatta, werd gevangengezet. Voor het grootste deel ontsnapte het Republikeinse leger; de aan tuberculose lijdende Panglima Besar (opperbevelhebber) Soedirman verschool zich echter in de bergen, maakte zich op voor de confrontatie met de Nederlanders en begon aan een lange mars van uiteindelijk ± 1.900 km die zeven maanden later zou eindigen op West-Java.

De opmars van de Nederlanders op Midden- en Oost-Java verliep intussen uiterst moeizaam. Ondanks enkele amfibische operaties en de grootschalige inzet van artillerie- en luchtvuursteun lukte het niet om de TNI te omsingelen en de gebieden te zuiveren.

Nederland kwam tot het inzicht dat het conflict in een onhoudbare militaire patstelling was geraakt. Opnieuw werd Nederland door internationale druk, van zowel de Verenigde Naties als de Verenigde Staten, gedwongen de wapens neer te leggen. De VS dreigden zelfs onmiddellijk de Marshall-hulp aan Nederland stop te zetten. De Australische afgevaardigde in de VN-Veiligheidsraad vergeleek het handelen van de Nederlandse regering met dat van Hitler. De partijen kwamen een staakt-het-vuren overeen, waarbij beiden zich aan weerszijden van een demarcatielijn terugtrokken. Een even bloedige als zinloze contraguerrilla volgde.

Op 31 december 1948 kwam op Java een einde aan de acties, elders pas op 5 januari 1949. Op 19 mei 1949 werd in het Van Royen-Roem-akkoord besloten tot een rondetafelconferentie als voorbereiding op de soevereiniteitsoverdracht. In Djokjakarta werd, na een half jaar bezetting, op 30 juni 1949 begonnen met de ontruiming van de stad. Hoewel de acties opnieuw een militair succes genoemd konden worden, mondden de onderhandelingen in augustus 1949 uit in de vrijlating van Soekarno en Hatta. In politiek opzicht was de 2de Politionele Actie hierdoor wederom een internationale nederlaag.







Wanted

zondag 3 augustus 2008

G.B.J. Hilterman revisited?

De toestand in de wereld van G.B.J. Hilterman. Op zondagmiddag las hij met zijn beroemde stem zijn column voor over het wel en wee op deze aardkloot, en menigeen luisterde gespannen...

Hilterman is ons helaas ontvallen, de Koude Oorlog is passé en de New World Order verloopt niet bepaald ordentelijk. Dus staan er andere Hiltermannen op, die de toestand in de wereld becommentariëren.

Zo'n Hilterman is Cornelis Victor Lafeber. Van de website Sargasso neem ik onderstaand stuk, Oorlog is misleiding en dé geschiedenis bestaat niet (20 juli 2008), over:

"Al op jonge leeftijd zag hij de waanzin van de oorlog in. Zo weigerde hij te vechten in het verre Nederlands Oost-Indië. Tot zijn eigen verbazing werd hij buitengewoon dienstplichtig verklaard. Veel later, in 1975, werd hij benoemd tot hoogleraar aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda. Daar onderrichtte hij studenten onder meer over de Koude Oorlog. Een van zijn leerlingen was Dick Berlijn, de latere Commandant der Nederlandse strijdkrachten. Om de waanzin van de oorlog te laten zien, trok hij met studenten naar de slagvelden en oorlogsgraven in België en Frankrijk. Zijn opvattingen over oorlog en vrede leverde hem de bijnaam de ‘rode professor’ op.

“Oorlog is het absolute kwaad, waarover geen compromis mogelijk is”, zegt de Nederlandse historicus Cornelis Victor Lafeber (80). “Veel van mijn opvattingen werden door de NATO-aanhang gevaarlijk geacht voor het bondgenootschap en pro-communistisch genoemd.” Sargasso sprak met Lafeber, die in zijn eerste mails al flink van leer trekt. “Het ministerie van Oorlog is omgedoopt tot Defensie, vrijheidsstrijders van de andere kant werden terroristen, het vuige eigen belang werd vervangen door de ‘internationale rechtsorde’, oorlogshandelingen werden ‘vredesoperaties’ en de verwoesting van het vijandelijk land heet nu een ‘vredesmissie’.”

- U heeft maar liefst achttien geschiedenisboeken geschreven. Waarom zijn uw boeken niet zo bekend als die van Loe de Jong of Geert Mak?

“Naast de achttien boeken in de serie Nascholing bij U thuis bestaan er van mijn hand vele andere boeken en artikelen over historische en polemologische onderwerpen. De collegae De Jong en Mak hebben een geheel andere voorgeschiedenis, geheel andere relaties en andere belangstelling dan ik. Ik zou overigens zonder enig probleem dezelfde boeken hebben kunnen schrijven, mits mij dezelfde faciliteiten verleend zouden zijn. Uit mijn pen voortgekomen boeken zouden dezelfde stof anders, maar niet minder boeiend hebben weergegeven.”

- U bent pas na uw pensionering gaan schrijven. Waarom niet eerder?
“Dat ik vóór 1992 minder gelegenheid had tot publiceren vloeit voort uit mijn taakopvatting als schoolmeester, huisvader en wereldburger.”

- In uw boeken pleit u voor een absoluut taboe op oorlog. Oorlogen zijn verwerpelijk en nooit goed te praten. Kunnen er uit oorlogen nooit goede dingen voortkomen?

“Oorlog is het absolute kwaad, waarover geen compromis mogelijk is. Mochten er after all relatief ‘goede dingen’ uit een oorlog voortkomen, dan vallen deze in het niet bij het verdriet, het lijden en de dood van miljoenen onschuldigen en bij de wetenschap dat door oorlogen de wereldproblemen niet worden opgelost doch slechts verschoven en verergerd zijn. Om de gesel van de oorlog voorgoed uit te bannen moet iedere bewoner van deze planeet radicaal breken met de vanzelfsprekendheid van het oorlogsdenken. Geen oorlogsspeelgoed, geen militaire mode, geen soldaten in ons straatbeeld, geen onbeschaafde uitgaven voor wapens, geen officieren in onze scholen. Mijn boeken bepleiten ‘Umlernen’: een nieuwe geesteshouding, een veranderde moraal, een herwaardering van ons waarden- en normenschema, een herbezinning op onze burgerlijke verplichtingen.”

- Hadden grote wereldoorlogen, zoals in de vorige eeuw, voorkomen kunnen worden door diplomatie?

“De geschiedschrijver houdt zich bezig met historische feiten, niet met irrealia. Hij stelt slechts vast dat diplomaten en politici – mede door de complexiteit van de materie – onbekwaam waren anders dan in categorieën van militair geweld te denken. Overwegingen van menselijkheid heb ik zelf nimmer bij de dynasten, generaals en handelaren des doods aangetroffen.”

- Een van uw boeken behandelt het wapentuig van de moderne mensheid. Hoeveel wapens worden daarin beschreven?


“Wapentuig der Moderne Mensheid schreef ik op verzoek van mijn lezers die geïnteresseerd waren in met name het NATO-wapentuig in Europa. Het behandelt voornamelijk de ABC-wapens, die nog afschrikwekkender zijn dan de vuilste conventionele. Met de nieuwe wapens wordt het leven op aarde fundamenteel bedreigd. Het is trouwens niet zozeer de deliberate war – vroeger Clausewitz-Krieg geheten - als wel de accidental war waarvoor wetenschappers vrezen.”

- Aan de KMA in Breda gaf u colleges over de Koude Oorlog. U stond er bekend als de ‘rode’ professor. Was u te links of gewoon teveel anti-oorlog?

“De termen links en rechts in de politiek behoeven al lang een nieuwe definiëring. Ik had bij sommigen de naam links en bij anderen een rechtse rakker te zijn. Mijn opvattingen over oorlog en vrede werden door de NATO-aanhang gevaarlijk geacht voor het bondgenootschap en werden uitgekreten als pro-communistisch - zie mijn BVD-archief - wat een wel heel slordige manier van denken was. Overigens deed ik charitatief werk voor ziekenhuizen in Polen. Het Politburo heeft mij, zo hoorde ik van de ambassadeur, herhaalde malen een inreisvisum geweigerd. In Warschau vreesde men dat die welbespraakte KMA-professor met zijn goede gaven wel eens een atoombom onder de dekens verstopt kon hebben.”

- Een van uw leerlingen was Dick Berlijn, die het schopte tot generaal. Volgens u heeft hij echter niets van uw colleges geleerd. Waarom niet?

“In mijn KMA-colleges besprak ik de noodzaak van samenwerking tussen Oost en West, tussen de legers van het Warschau Pact en de NATO. Ik pleitte voor gezamenlijke vredesmissies, bijvoorbeeld in Libanon, om zo elkaar te leren kennen en minder te haten. Misschien hebben Berlijn en Uhm het woord vredemissie in hun oren geknoopt en hebben zij mijn ideeën geprostitueerd door er een voor hun beroep voordelige uitleg aan te geven.”

- Eind jaren veertig ging u niet naar Nederlands Oost-Indië om te vechten. U beriep zich op het verbod ‘Gij zult niet doden’ uit de Tien Geboden. Bent u gelovig?

“Ik ben orthodox-katholiek opgegroeid en ben op een voortreffelijk Jezuïetencollege gevormd. Ik zou zeker een trouw dienaar der kerk gebleven zijn, hadde deze de leer van haar stichter niet zo met voeten getreden. ‘Uw gemeenschap kan de mijne niet zijn’ waren mijn woorden toen en nu.”

- Oorlogen heten tegenwoordig ‘vredesmissies’. Hoe erg worden we bedonderd?

“‘Oorlog is misleiding’, zo kunt u in al mijn boeken lezen.”

- Is het grote verschil met andere tijden niet dat jonge soldaten anno 2008 vrijwillig naar de oorlog gaan?

“Nadat religie en natie onmachtig waren gebleken de soldaten vrijwillig hun leven af te staan en de internationale rechtorde, VN-resoluties en vredesmissies nietszeggende klanken gebleken waren, is deze laatste vorm van propaganda gebleven als vijgeblad voor de eigen schamele politiek, terwijl de hightech, een liefdesavontuur, rum en vooral het grote geld soldaten nu over de streep moesten trekken: ‘Join the army’.”

- Welke Nederlandse politici hebben bloed aan hun handen?

“Allemaal: dynasten, ministers, kamerleden van alle partijen. Stelt op princen geen vertrouwen!”

- De titel van uw laatste boek luidt: ‘God treurde niet om de slechtheid van de mensen, over hun domheid weende hij’. Zijn mensen die voor oorlog zijn eerder dom dan slecht?

“Hoewel de scheidslijn niet absoluut getrokken kan worden, is de slechtheid geworteld in de structuur der samenleving, terwijl de domheid een gevolg is van gebrek aan kennis en moed van het individu.”

- Was Hitler niet eerder slecht dan dom?

“Hij zal beide geweest zijn, hoewel meer slecht dan dom. Als historicus weet ik daar geen antwoord op, wellicht kan een psycholoog of psychiater een gok wagen.”

- U houdt niet van objectieve geschiedschrijving. Moet je als historicus altijd partij kiezen?

“Dé geschiedenis bestaat niet, evenmin als dé kerk, dé VS , dé VN, dé NATO, dé vrije markt. Dé, dat is een mijnheer of mevrouw achter een typemachine. Hoewel iedere wetenschapper naar objectiviteit dient te streven, is dat doel onbereikbaar. Ik verafschuw het woord echter vooral omdat de traditionele historiografen, die van generatie op generatie nabauwen en overschrijven, het werk van hun progressieve collegae als ‘niet-objectief’ beschouwen. Zeker, wij vermorzelen het beeld dat onze conservatieve gildebroeders van de faits et gestes van hun helden hebben gemaakt, maar doen dat op grond van onderzoek in tot nu toe niet gebruikte archieven. Waar mogelijk willen we ook de vervalsing – door vernietiging van belastend archief materiaal - van het beeld aantonen door de admirateurs van de bij Gods gratie regerende dynasten. Wat trouwens heel moeilijk is. Dat het bedrog op grote schaal wordt gepleegd, weet iedereen die zich wel eens verdiept in de geschiedenis van de koningshuizen. Om dicht bij huis te blijven: geen groter scheurder dan Wilhelmina, geen groter verbrander dan Lippe, geen groter privé-bewaakster dan mevrouw Amsberg sr., die de avonturen van pappie, van de schoondochters Mabel en Maxima uit de archieven heeft laten wegzuiveren. Welk is de geschiedenis van mejuffrouw Bremer, waarom mogen historici de afstudeerscriptie van de heer Amsberg jr. niet inzien? Niettemin is er geen grotere schreeuwlelijk dan zijn moeder wanneer bijvoorbeeld de dames Hooghiemstra en Hermans een volkomen onschuldig boekje over de koningen publiceren. Regeringsleiders zijn geen haar beter. Om weer dicht bij huis te blijven: waarom verduistert Balkenende onze blik op de oorlog in Irak en Uruzgan, hoe kwam De Hoop Scheffer op het NATO-kussen en hoe beduvelt s.s. De Vries de goegemeente over de klokkenluider Spijkers?”


En dan zijn imposante boekenlijst. Tussen 1992 en nu heeft deze man een slordige 18 boekpublicaties op zijn naam staan. Het vreemde is dat ik, totdat ik bovenstaand stuk op Sargasso las, nooit ook maar een letter van hem heb gelezen. Ik heb het vermoeden dat hem, na zijn KMA-carrière, wél een strobreed in de weg is gelegd omdat hij toch ietwat te maatschappijkritisch schreef. Hoe is het anders verklaarbaar dat een achtenswaardig docent aan de KMA zo weinig bekendheid geniet met zoveel publicaties op zijn naam?

Gedragswetenschap

Als ze al kaartjes voor een wedstrijd of balletvoorstelling hebben betaald, nemen de meesten het risico om in een gevaarlijke sneeuwstorm te gaan reizen, terwijl ze die storm nooit zouden trotseren als ze de kaartjes voor niks hadden gekregen. De kosten moeten eruit…

Het voorbeeld komt uit het boek Why Smart People Make Big Money Mistakes, and How to Correct Them: Lessons from the New Science of Behavioral Economics (1999) van Gary Belsky en Thomas Gilovich. Zich blootstellen aan een sneeuwstorm is, rationeel gezien, even gevaarlijk voor mensen die betalen voor kaartjes of deze voor nop krijgen. Niets van dit alles. Mensen denken dat de kosten dalen of als sneeuw voor de zon verdwijnen als ze niet gaan, terwijl de kaartjes hoe dan ook door iemand zijn betaald.

Bovenstaand voorbeeld haalt een theorie aan die in 1980 is ontwikkeld door de Amerikaanse gedragswetenschapper en econoom Richard H. Thaler. In het Engels wordt ze “sunk-cost-fallacy” genoemd. De gedragsbepaalde reactie is: “Ja, het heeft ons nu al (iets / wat / veel) gekost, nu moeten we er wel mee blijven doorgaan". De gedachte is een denkfout: een fout in het logisch denken.

Ik kom hierop door een onlangs gevonden artikel van prof. mr. J. Th. Degenkamp uit de Staatscourant van 12 december 2007: Uruzgan en de denkfout van het geleden verlies. Het artikel verscheen aan de vooravond van de beslissing over de verlenging van de missie in Uruzgan met 2 jaar. De jurist Degenkamp, emeritus hoogleraar rechtswetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen, beargumenteerde aan de hand van de sunk-cost-fallacy dat de beslissing over het al dan niet verlengen van de missie in Uruzgan niet mag worden gebaseerd op geleden verliezen: “Het is te begrijpen dat vertegenwoordigers van het thuisfront, verwanten van Nederlandse militairen, vóór een voortzetting van de missie in Uruzgan zijn omdat anders de gebrachte offers in mensenlevens en geld zinloos zijn geweest [vet van mij]. Of de missie in Afghanistan moet worden doorgezet of gestopt, moet gebaseerd zijn op iets anders […]: op de afweging van de kans dat de beoogde toekomstige doelen worden bereikt en welke offers daar hoogstwaarschijnlijk voor moeten worden gebracht.” Professor Degenkamp betoogde dat de kosten onomkeerbaar zijn gemaakt, met andere woorden: die kosten zijn er toch wel.

Het is interessant te zien dat mensen eerder beslissingen maken die uitgaan van psychologische principes – m.a.w. het logisch denken opzij zetten, zoals in het geval van de sunk-cost-fallacy – dan van rationele berekeningen van kosten en baten. Een echte kosten-batenanalyse zou (misschien?) een ander beeld geven…
Wanneer je bij een financiële dienstverlener een product wil kopen, geeft die aan: “Resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst”. Deze regeling beschermt de consument en bevordert transparantie op de financiële markt. Wanneer we deze situatie overzetten naar die van het thuisfront van onze jongens en meiden in Uruzgan, is het de vraag of resultaten uit de eerste helft van de missie (2006-2008) garantie bieden voor de resultaten in de tweede helft (2008-2010).
En is er wel genoeg transparantie geweest in het besluitvormingsproces over de missie in Uruzgan? Waren al die politieke analyses wel voldoende helder van opzet en structuur? Waren ze gemakkelijk te begrijpen voor Jan-in-de-straat?

Ik heb een donkerbruin vermoeden van niet. Behalve Uruzgan Weblog en enkele kwaliteitskranten, is er niets in Nederland wat de achterban, het thuisfront, afdoende op de hoogte houdt van alles wat te maken heeft met het besluitvormingsproces, de continuering van de missie, het voortschrijdend inzicht. Het is dan ook helemaal niet de vraag hoe het publiek denkt over de gebrachte offers in mensenlevens (dat kun je wel raden), maar hoe het publiek denkt over het uitgeven van € 2 miljoen per dag aan een missie die in veler ogen zinloos is en geen duidelijk doel voor ogen heeft.

Dan komen we op het terrein van de gedragspsychologie. Moet je verder gaan omdat er al in is geïnvesteerd en de grote mensenmassa anders het gevoel heeft dat die tijd is verknoeid? Moeten Nederland ‘gewoon doorgaan’ omdat de kosten nu eenmaal allang zijn gemaakt of moeten we het verlies beperken en terugtrekken uit Uruzgan?